Kies jij of kies ik…
Het is aardedonker buiten als we aan tafel gaan. Onverwachts eten mijn man en ik vanavond samen. Onze zoon heeft het deksel van de pannen gelicht en terstond besloten buiten de deur te gaan eten. Zijn specialisme autisme noopt hem wel vaker tot zulke impulsieve beslissingen. Steevast eet hij dan bij een vriend van ons, enkele huizen verderop. Op de tafel, zo’n grote ovale die vanaf het moment van aflevering al te groot bleek omdat we onder het eten van alles aan elkaar moeten doorgeven, ligt een magazine met uitvaartideeën. “Wat is jouw uitvaartstijl” lees ik op de cover, “Doe de test” en “Zo wordt het de uitvaart die jij wilt”. Dit is mijn kans denk ik nog en ik begin het gesprek.
Mijn man daag ik uit tot het kiezen van slechts twee stellingen van de twaalf. Doorgaans praat hij niet zo over de dood, dat doe ik al genoeg. “De dood zit bij ons elke dag aan tafel” grapt hij wel eens naar anderen. Voor mij is het een welkome afwisseling van alle voetbalverhalen, maar ach, met alleen nog mannen in huis heb ik niet veel bijval. Ik lees alle stellingen rustig aan hem voor, probeer in mijn intonatie vooral geen eigen voorkeur door te laten klinken en stel hem uiteindelijk voor de keuze. “Moet ik nu kiezen wat ik ga doen als jij dood gaat, of gaat het hier om mijn eigen uitvaart?” vraagt mijn man vertwijfeld. Het is me duidelijk dat hij niet op dit gesprek was voorbereid. “Het gaat hier om jouw eigen uitvaart” zeg ik geduldig, “wat jij dus belangrijk vindt dat gebeuren moet”. Mijn man kijkt bedenkelijk, eet rustig verder en zegt dan “moet je horen, ik ben er dan niet meer dus jij zoekt maar uit wat je wilt, jij bepaalt waar je troost uit haalt, wat ik wil doet er dan helemaal niet meer toe!”. Ik verslik me, blijf geduldig, terwijl ik van binnen behoorlijk opgeschrikt ben door zijn abrupte antwoord.
Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik echt iets heb met uitvaart. Ik neem altijd boeken over afscheidsrituelen mee op vakantie, loop graag over buitenlandse kerkhoven en leg iedereen het zwijgen op als op de tv maar iets richting overlijden gaat. Zelf noem ik het een gezonde passie voor de dood, mijn gezin noemt het een ziekelijke morbide interesse. Ik ben zo’n type dat al lang heeft bedacht welke liederen gezongen moeten worden, welke muziek erbij past, wat ik aan zal trekken en wie er mag spreken. Het liefst zou ik nu al mijn eigen rouwkaart ontwerpen, en het allerliefst zou ik mijn eigen uitvaart stiekem een beetje willen oefenen. Zoiets als een generale repetitie. Om te kunnen horen wat men later allemaal gaat zeggen…
We eten door en ik doe een nieuwe poging om het gesprek weer in de richting van ons definitieve afscheid te krijgen. “Weet je”, zegt mijn man enkele happen later, “natuurlijk wil ik best naar jouw wensen luisteren en ik zal er ook echt wel rekening mee houden, maar eigenlijk vind ik het belangrijker dat de kinderen en ik beslissen hoe jouw uitvaart zal verlopen, wíj moeten er ten slotte troost uit halen… jij bent er niet meer!”. Geschokt kijk ik op. De brok in mijn keel schiet over naar mijn luchtpijp. Oei, dat is wel heel directe taal. Vooral die laatste zin. Alsof ik er nu al niet meer ben! “Ho ho”, protesteer ik nog met enige kracht, “het gaat hier wèl even om míjn einde ja, het is mijn laatste kans om nog iets van mezelf mee te geven aan de mensen die gekomen zijn om míj te eren. Ze komen niet alleen om jou te troosten hoor, ze komen wel voor míjn uitvaart!” Toevallig!
Met vuurrode wangen en ogen waar achter de traanbuisjes elk moment kunnen open barsten, ruim ik de tafel af. Overduidelijk opgehitst door zijn stelligheid ga ik met gepaste tegenzin weer zitten. Stilzwijgend eten we ons toetje. “Trouwens”, opper ik na een ongemakkelijke stilte, “ik weet al wat ik ga doen als jij dood bent, daar heb ik al lang over nagedacht”. Nieuwsgierig kijkt mijn man mij vanaf de overkant van de veel te grote tafel aan. De kraaienpootjes aan weerszijden van zijn ogen ontgaan mij volledig. “Ik zet jou neer in je kantoor en dan mogen alle zakenrelaties langslopen”. Mijn man mompelt dat hij liever in de erker in de zitkamer wil worden opgebaard, maar dat ontgaat mij nou weer net even. “En, omdat jij altijd van een goede port houdt, drinken wij na afloop met z’n allen een glaasje!”. Ik ga wat onderuit zitten en sla mijn armen met lichte triomf over elkaar. “Dat zal helemaal mooi zijn”, reageert hij onthutst, “gaan jullie met z’n allen dure port drinken terwijl ik op dat moment de oven in schuif”. En terwijl ik mijn lachen niet kan inhouden zeg ik, “Tja, als dàt nou is waar ík troost uit kan halen…”.
Onze zoon komt op dat moment binnen. Rammelend van de honger. Hij had nog niet gegeten bij onze vriend. Wel een goed gesprek gehad. Over voetbal.
November 2008
Reacties op deze column? U kunt hieronder reageren